Inleiding
De oogdruk is een veelbesproken onderwerp. Én een onderwerp waarin veel specialisten in de zorg helaas nog de mist ingaan. Vaak komt dit door onvoldoende kennis of het hebben van ideeën die niet zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek.
Basis
In het voorste gedeelte van het oog wordt er kamerwater aangemaakt door het straalvormig lichaam. Deze vloeistof zorgt, in combinatie met het glasvocht, voor het instandhouden van de vorm van het oog.
Maar er is nog een functie: het hoornvlies en de ooglens voorzien van (1) voedingsstoffen en zuurstof en (2) het afvoeren van afvalstoffen en kooldioxide. Om aan deze 2 voorwaarden te kunnen voldoen is het belangrijk dat er een goede circulatie is van de vloeistof van de achterste- naar de voorste oogkamer + een goede afvoer van deze vloeistof wat plaatsvindt in de kamerhoeken d.m.v. het trabekelsysteem (filter) en de kanaaltjes van Schlemm (afvoerkanaaltjes).
Deze aanvoer- en afvoer van het kamerwater moet in balans blijven. Te laag kan zorgen voor achteruitgang in het gezichtsvermogen. Te hoog kan voor schade zorgen van bepaalde structuren achterin het oog.
Wanneer aandacht schenken aan de oogdruk?
Als de oogdruk te hoog is en/of te veel fluctueert is het raadzaam om hier aandacht voor te hebben. (De oorzaken van een te hoge en/of te veel fluctuerende oogdruk laat ik even voor wat het is, anders wordt het een te lang verhaal)
Maar wanneer is er nou wel een reden om aandacht te schenken aan de oogdruk en wanneer is dat niet nodig? En wat is te hoog? En wat wordt er verstaan onder fluctueren? De oogdruk ligt ‘normaal’ tussen de 10 – 21. Hg/p. Ook fluctueert de oogdruk per oog gemiddeld 3 punten per dag bij een persoon met gezonde ogen én komt het met regelmaat voor dat er 3 punten verschil zit tussen R en L. Dit hoeft niet verontrustend te zijn.
Ook zijn er mensen met een oogdruk binnen de ‘veilige’ marges (10-21) die toch glaucoom hebben (normale oogdruk-glaucoom), en er zijn mensen met een verhoogde oogdruk (21> of hoger) die geen glaucoom hebben (sprake van oculaire hypertensie zónder dat er sprake is van schade aan de oogzenuwen).
Belangrijk: het getalletje zegt niet altijd alles! Het hoofddoel is het behouden van gezonde en goed functionerende oogzenuwen. Dus naast het ‘getalletje’ dat de oogdruk weergeeft moet er gekeken worden of de structuur (incl. bloedvaten) van een oogzenuw goed is én of er geen afname is van de zenuwvezels.
Deze onderzoeken zijn over het algemeen laagdrempelig en voor iedereen toegankelijk. Bij een ‘niet pluis’ gevoel is het van belang dat er een dagcurve wordt gemaakt. Deze gegevens kunnen dan meegegeven worden, incl. de andere bevindingen, met het advies om een afspraak te maken bij de huisarts voor een doorverwijzing naar de oogarts.
Het complete plaatje
Het is dus belangrijk om niet alles los van elkaar te bekijken. Het gaat om het complete plaatje. Het complete plaatje en de daaruit voortvloeiende conclusie bestaat uit o.a. De volgende punten:
• oogdruk:
– wat is de oogdruk? Wat is de fluctuatie op een dag van elk oog afzonderlijk?
– Zit er verschil tussen R en L? Zo ja, hoeveel?
• is er medicatiegebruik? Zo ja, welke?
• is er sprake van een lichamelijke aandoening? Is er sprake van een chronische ziekte? Is het een systeemziekte? Etc. etc.
• komen er erfelijke aandoeningen voor in de familie (bv. het Ehlers-Danlos syndroom, syndroom van Marfan)? Komen er oogziektes voor in de familie (bv. glaucoom, maculadegeneratie)?
• oogzenuw:
– Hoe ziet de oogzenuw van elk oog er afzonderlijk uit?
– Zijn er verschillen te zien tussen R en L?
– Hoe zien de bloedvaten eruit in het gebied van de oogzenuw?
– Functioneert de oogzenuw op gezonde wijze?
• Hoornvlies:
– wat is de dikte van het hoornvlies?
Er wordt vaak een hogere oogdruk gemeten/ geregistreerd als het hoornvlies dikker is. De oogdruk valt dan hoger uit, terwijl deze in werkelijkheid veel lager is. Bij een non-contact tonometrie (lucht-pufje) moet hier rekening mee worden gehouden
• Is er sprake van hoog myopie?
• Is er een afwijking in het gezichtsveld gevonden tijdens een gezichtsveldonderzoek?
• Etc.
Conclusie
Het begint met het afnemen van een stapsgewijze anamnese met een heldere vraagstelling, de oogdrukmeting (eventueel een dagcurve) + goede interpretatie ervan, incl. een fundusfoto om de papillen te beoordelen. Bij een ‘niet pluis’ gevoel gaat de persoon in kwestie naar de huisarts voor een doorverwijzing naar de oogarts.
De oogarts zal eerst gaan ‘oogspiegelen’ om het netvlies te bekijken (dat zal gedruppeld gebeuren, voor de verwijding van de pupillen). Vervolgstap is applanatie tonometrie (hoornvlies wordt verdoofd met druppels en aangekleurd met fluor). Hierbij raakt een staafje het hoornvlies aan en kan de oogarts aflezen wat de oogdruk is.
Voor het échte precisiewerk kan een GDx-scan worden gebruikt om een analyse te doen van de oogzenuw en de dikte van de zenuwvezels. Een gezichtsveldonderzoek zal uiteindelijk bevestigen of er (al) sprake is van verlies van zenuwvezels en het vermoedelijke gezichtsveldverlies. Na alle informatie te hebben verzameld, kan er uiteindelijk bevestigt worden of er wel/geen sprake is van glaucoom (en als er sprake is van glaucoom, welke behandeling dan nodig is) of dat diegene in een risicogroep zit en onder controle moet blijven bij de oogarts. In enkele situaties zal de oogarts het advies geven om preventief te druppelen, ook al is er geen sprake van glaucoom: hoofddoel is dan het voorkomen van schade aan de oogzenuw.
Belangrijke kanttekening: bovenstaande beschrijft globaal het onderwerp oogdruk en glaucoom. Het is puur informatief en niet bedoeld om zelf conclusies te trekken. Laat dit aan een oogarts over! Ik geef wel het advies om assertief te zijn – en te blijven – in het gesprek met een medische specialist. Het gaat immers om jouw gezondheid!
–Ray Huisman, Oog voor Eyes en Ears- juli 2021